Terschelling is het middelste Nederlandse Waddeneiland. Sinds eeuwen heeft de mens de ligging van
Terschelling benut. In vroegere dagen beschutte de Dellewalbaai - de enige natuurlijke baai van Nederland - de vissers- en handelsschepen tegen storm en slecht weer. Tegenwoordig weten duizenden
watertoeristen zich veilig in de prachtige passantenhaven. Ook het eiland zelf met zijn unieke sfeer, natuur en landschap is erg in trek bij toeristen. Daarmee zijn drie belangrijke pijlers van
het eiland genoemd: de zee, het toerisme en de natuur.
De zee
Door de gunstige ligging aan het zeegat 't Vlie profiteerde Terschelling van de opkomst van de Hanzesteden rond de Zuiderzee. Later raakte het verbonden met Amsterdam en de Compagnieën. Uit
die tijd stammen de initiatieven voor een vuurtoren en loodsdiensten.
De nauwe betrekkingen die Terschelling onderhield met de handelsvaart en de visserij resulteerde in 1875 in de oprichting van de zeevaartschool Willem Barentsz. Mede hierdoor en door de
centrale ligging van het eiland zijn er belangrijke nautische diensten op het eiland gevestigd, zoals de vaarwegmarkeringsdienst, de Kustwacht en de verkeerscentrale Brandaris, die tevens
Centrale Meldpost Waddenzee is.
Het Toerisme
De toename van vrije tijd in de tweede helft van de twintigste eeuw zorgde ook op Terschelling voor de opkomst van het toerisme. Waren de eerste voorzieningen nog van eenvoudige aard, gaandeweg
is Terschelling een toeristisch product gaan leveren dat gezien mag worden. Er is en wordt nog steeds voor gewaakt dat dit niet ten koste gaat van de derde pijler waar de kracht van het eiland op
rust, namelijk de natuur.
De natuur
De bijzondere combinatie van een strandwal en de daar achter gelegen kwelders maken dat er een unieke variatie aan landschappen bestaat. Het natuurschoon op Terschelling is het product van de
samenwerking tussen mens en natuur. Zonder het opwerpen van de Stuifdijk ten oosten van Oosterend zou bijvoorbeeld het Europees Natuurreservaat De Boschplaat niet zijn ontstaan. Ook de
prachtige bossen en het elzensingel-gebied zouden er zonder de mens niet zijn geweest, terwijl het Terschellinger product de 'cranberry' zonder menselijke bemoeienis niet zo goed wortel had
kunnen schieten.De polder is het resultaat van de
agrarische bedrijvigheid. Een wijds en open gebied waar het menselijk gebruik en de natuurwaarden goed op elkaar zijn afgestemd. Tevens is de polder een van de vogelrijkste gebieden in Nederland.
Op www.boerenopterschelling.nl kunt u meer
lezen over de activiteiten en producten van de eilander boeren.
Enkele cijfers
De geografische geschiedenis
Uit navorsingen, verricht door geschiedkundigen en geologen, wordt aangenomen, dat de Waddeneilanden hun ontstaan hebben gevonden in het zogenaamde oud-Holoceen, een tijdperk tussen 20.000 en 5.000 jaar voor Christus.
Het Waddenareaal moet destijds hebben bestaan uit een groot moerassig uitstroomgebied, gelegen aan de monding van de Noordelijke Rijnarm, waarvan het Vlie of Vliegat een restant is. Er voltrok zich toen een eeuwenlang verlandings- en verveningsproces.
Brokken rondgeslepen veen spoelen nog geregeld aan op het strand en van de veenachtige bodem zijn nog restanten te zien, wanneer men de aan de Wadkant gelegen stukjes buitendijks land bekijkt (vooral de "Ans" ten zuiden van Lies) en de afkalvende rand ten oosten van de Wierschuur voorbij Oosterend op de grens van de zogenaamde Grieën en de Waddenzee.
Er bestond toen geen duidelijke scheiding met het huidige vasteland. Nederzettingen konden plaatsvinden op natuurlijke verhogingen, waarvan het eilandje Griend het bekendste was. Vastgesteld kon worden, dat dit eilandje in de Waddenzee in de 13e eeuw nog een klooster, woonhuizen en vee rijk was.
Thans is het een verhoogde zandplaat, eigendom van de Vereniging tot Behoud van Natuurmonumenten en broedplaats van diverse soorten wadvogels, zoals de grote stern. Het eiland behoort tot de gemeente Terschelling op grond van een proces verbaal der grensbepaling van het grondgebied van deze gemeente d.d. 4 augustus 1830, opgesteld door de Landmeter van het Kadaster en voor gezien getekend door Gedeputeerde Staten van Noord Holland d.d. 15 maart 1832.
Vanaf de veerboot is het eilandje herkenbaar door de 2 torenachtige bouwsels, die dienen voor bewaking en waarneming.
Als gevolg van de wisselingen der tijden en vooral getijden en na de latere enorme stormvloeden - de meest bekende zijn de St. Hubertusvloed van 1287 en de St. Elisabethsvloed van 1421 - zijn de aan de gang zijnde geografische veranderingen versneld.
Op de grens van het uitmondingsgebied en de Noordzee waren in de loop der wordingsgeschiedenis zandruggen ontstaan door uit de zee aangewaaid zand welke later uitgroeiden tot een soort duinenrij, waartussen de ondiepe uitstroomgeulen van het achterliggende deltagebied hun plaats hadden.
De stormvloeden, gepaard gaande met niveauverhoging als gevolg van versnelde smelting van de Noordelijke ijskap, waren er de oorzaak van, dat de uitstroomgaten verbreed en verdiept werden en dat het achterliggende moerasgebied veranderde in wat nu de Waddenzee is.
Van eerdere invloed daarbij is de doorbraak tussen het vasteland van Europa en Engeland geweest, waardoor het Kanaal en een veranderende vloedbeweging langs de Nederlandse kust ontstond.
De nederzetting Griend werd overspoeld en zakte langzaam maar zeker in de veenachtige bodem weg en verdween voorgoed; het eilandje zelf kon zich als verhoogde zandplaat handhaven en werd daarbij door menselijk ingrijpen een handje geholpen.
Uit de overige restanten van de strandwal en zandplaten konden zich, na vele tussenvormen, de tegenwoordige Waddeneilanden en de daarachter gelegen ondiepten vormen, doorsneden door vaargeulen en prielen.
Rond 800 jaar na Christus, vormden zich de eerste menselijke nederzettingen op de duingronden, verhogingen en opgeworpen terpen in de kwelders. Dit is nog duidelijk waarneembaar; de dorpen Midsland, Landerum, Formerum en Lies zijn op verhoogde delen van het omringende poldergebied gebouwd; bij de dorpen Hoorn en Oosterend springt het hoogteverschil minder in het oog.
Nederzettingen, die in de strook tussen Midsland en West-Terschelling lager lagen, zijn inmiddels uit het Terschellinger landschap verdwenen: Stattum, Schittrum en Stortum.
Op oude landkaarten komen ze nog voor, terwijl nu alleen nog maar kadastrale namen van landwegen en polderkavels ons aan hun bestaan herinneren.
Aanvankelijk waren de eilanden niet meer dan kale, vaak stuivende zandhopen. Aan de zuidkant daarvan, althans aan de luwzijde, werd in de loop der jaren van rivieren afkomstige grond afgezet: er kwamen slikgronden, kleiachtige kwelders op veenlagen, waaruit later de weilanden werden gevormd en de polder ontstond. Hiermee werden bestaansmogelijkheden voor de mens geschapen - landbouw en veeteelt - beschermd door al spoedig aangelegde dijken.
De eerste bedijking om de Terschellinger polder dateert al van ca. 1000 jaar na Christus. De dijk werd in de 19e eeuw verbeterde en na de stormvloedramp van 1953 in drie fasen tussen 1962 en 1968 op Deltahoogte gebracht.
De zee en de vogels brachten zaden aan en later geholpen door de mens via helmpoten, bebossing, landbouw, beweiding e.d., is Terschelling (evenals de andere Waddeneilanden), uitgegroeid tot een natuurgebied van zeer grote waarde, waar de recreatie met beleid dient te worden opgevangen om de negatieve invloeden daarvan tot een minimum te beperken.
Men denke bij bovenstaande beschouwing, dat het slechts een simpele uiteenzetting is en een zeer snelle weergave van een evolutie, die in feite al in het Prae-Glaciale tijdperk is begonnen en dat er destijds geen administratie van is bijgehouden.
Het eiland is ca. 30 km lang, terwijl de breedte varieert van 2 - 5 km.
De westelijke punt was voorheen een aparte zandplaat, genaamd de Noordsvaarder, maar is omstreeks 1860 door verzanding van een slenk aan het eiland vastgegroeid. De Oostelijke punt bestond destijds ook uit verschillende losliggende zandplaten, die samengegroeid zijn en in de 19de eeuw één geheel met het eiland gingen vormen. Thans is het een ruim 4400 ha. groot natuurgebied, dat als de Boschplaat internationale faam geniet.
Uit de politieke geschiedenis.
Door de ligging in de Noordzee vormde Terschelling destijds al een veel en graag bezochte havenplaats op de route tussen de Scandinavische landen, Duitsland, Polen en Rusland enerzijds en Engeland, Zuid-Europa, Afrika en verderaf gelegen gebieden anderzijds.
Al gauw werd Terschelling een opslag-, los- en overslaghaven. Uit de zogenaamde biertolregisters blijkt al de aanvoer van bier uit Duitsland in 1365.
De Verenigde Oost-Indische Compagnie en de Staten van Holland hadden op Terschelling zelfs enkele factorijen, hoewel Amsterdam daarvoor de meest in aanmerking komende haven was. Ook handels- en oorlogsschepen lieten hun ladingen tijdelijk op Terschelling achter om vervolgens via de Zuiderzee de thuishaven gemakkelijker te kunnen bereiken.
Het is te begrijpen, dat zowel de Hollandse Staten als de Friese bewindvoerders grote belangstelling toonden voor dit eiland met een van nature beschutte haven en trachtten er de macht in handen te krijgen.
Door de eeuwenlange strijd tussen Friesland en de Hollandse Staten is het eiland Terschelling (vroeger Wuxalia, ter Schelling - land van scheiding - Schellinge, Schylge of Skylge geheten) vele malen het slachtoffer geworden van de machtsstrijd tussen de Friese bevelhebbers en de Hollandse graven. Het eiland schommelde gedurende eeuwen tussen Friese en Hollandse overheersing, waarbij plunderingen, brandschattingen e.d. geen uitzonderingen waren.
Uit de vele gegevens, die uit geschiedkundige archieven (o.a. Archief van de Heerlijkheid Terschelling en Rijksarchief Den Haag) beschikbaar zijn, mogen de volgende jaartallen een indicatie geven omtrent het belang, dat genoemde provincies bij het bezit van het eiland hadden en de strijd die daarover is geweest:
1287 Belangrijk jaar in verband met geografische verandering als gevolg van de overstromingen door de St. Hubertusvloed. Tot dit jaar namelijk was Terschelling geen afzonderlijk eiland en te voet bereikbaar vanaf het vasteland (Friesland). Men neemt dan ook aan, dat de eerste bewoners van het eiland Friezen waren, althans van Friese afkomst.
1322 Klaas Popma, lid van het Friese adelgeslacht Popma, werd door Koning Willem III, Graaf van Holland, beleend met de Heerlijkheid Terschelling. Er bestonden toen nog vriendschappelijke banden tussen Holland en Friesland, waaraan spoedig een einde kwam.
1396 De Hollandse vloot, met graaf Jan van Heenvliet, baljuw van Amstelland en graaf Gerrit van Egmond, baljuw van Medemblik, komt bij de strijd tegen de Friezen op het weerloze Terschelling terecht: brandschatting en verovering.
1482 Terschelling wordt geregeerd door Popta, Heer van der Schelling, zich eerst Grietman, later Schout noemende. De woonplaats, de grietenij, was Oosterend, een voormalige versterking, die op een verhoging, daar waar nu nog duidelijk een terp in het weiland ligt, moet hebben gestaan.
1499 Strijd met de Friese despoot Hendrik van Saxen: plundering en brand.
1569 Het kasteel van de toenmalige Heer van Terschelling, Karel van Aremberg, in brand gestoken; de drossaert en de pastoor van Midsland mishandeld.
1615 Heerlijkheid Terschelling verkocht aan de Hollandse Stadhouder.
1666 De Engelsen besloten niet alleen de rijke Hollandse handelsvloot, liggende voor de Ree van Vlielandt, maar ook de rijke handelsvoorraden buit te maken. De naar Terschelling vluchtende vloot werd overrompeld en verslagen en verbrand. De Engelsen trokken West-Terschelling binnen en staken nagenoeg alle huizen in brand. Op enkele gebouwen na, o.a. de vuurtoren Brandaris, werd praktisch het hele dorp verwoest.
Hierop volgde in 1667 de strafexpeditie onder bevel van admiraal de Wit naar Engeland: de slag bij Chattam, waar de Hollandse vloot de Theems op voer en de Engelse vloot versloeg.
1806 Terschelling raakt weer onder Friese overheersing.
1814 Terschelling behoort aan Noord-Holland.
1942 In de 2e wereldoorlog werd het eiland door de Duitse bezetters staatkundig ingedeeld bij de provincie Friesland, als gevolg waarvan Terschelling nu een Friese gemeente is, waartoe de volgende dorpen en buurtschappen behoren: West-Terschelling, Halfweg, Hee, Horp, Kaard, Baaiduinen, Kinnum, Seerijp, Midsland, Landerum, Formerum, Lies, Hoorn en Oosterend.
Het wapen van Terschelling.
Het wapen van de gemeente Terschelling stelt voor, zoals het betreffende Koninklijk Besluit letterlijk zegt: "In zilver een gebladerde boom van sinopel, bevrucht van goud, geplant op een grond eveneens van sinopel en vergezeld, rechts van een klimmende leeuw van keel, links van een klimmende draak van azuur, welke beide de stam van de boom met hun beide klauwen omklemmen. Het schild gedekt met een gouden kroon van drie bladeren en twee paarlen".
Dit Koninklijk Besluit werd genomen op 27 september 1963, naar aanleiding van een verzoek van burgemeester en wethouders van Terschelling aan de Hoge Raad van Adel, om het wapen opnieuw vast te stellen. Het oude gemeentewapen, door de Hoge Raad van Adel vastgesteld op 26 juni 1816, bleek niet geheel juist te zijn. De wapentoekenning berustte vermoedelijk op een onduidelijke zegelafdruk van een reeds verminkt wapen.
(Bron: Gemeente Terschelling)